Historiek
In onderstaande tekst lees je meer over de algemene historiek van de Stichting Lodewijk de Raet, opgedeeld per tijdsperiode.
Inleiding
Op de vooravond van Wereldoorlog I, overleed de Vlaamse Brusselaar Lodewijk de Raet: de grondlegger van de vernederlandsing van het hoger onderwijs in Vlaanderen, de theoreticus achter de Vlaamse economische bewustwording en één van de pioniers van de volksopleiding in België. Zijn pionierswerk om de Vlamingen ook economisch en via onderwijs en volksopvoeding te emanciperen werd na die oorlog voortgezet. Max Lamberty en Maurits Van Haegendoren richtten in 1952 een volkshogeschool op die ze zijn naam gaven: Stichting Lodewijk de Raet.
Lees meer over
De oprichting
De jaren 50: de pioniersfase
De jaren 60: professionele uitbouw
De jaren 70: emancipatie
De jaren 80: generatief
De jaren 90: postmoderniteit
De jaren 2000: de heropstanding
De jaren 2010-2020
De oprichting van de organisatie
Lodewijk de Raet (Brussel, 1870-1914) was een belangrijke vernieuwer in de Vlaamse Beweging rond de eeuwwisseling. Hij bracht er de dimensie binnen van economische emancipatie, naast de taal- en cultuurontvoogding. Zijn idee van volksontwikkeling beoogde de Vlaamse bevolking in staat te stellen om de omschakeling naar een industriële samenleving te maken: democratische betrokkenheid en inzicht in de maatschappelijke evoluties, technische bijscholing, bewustzijn van het belang van technisch en hoger onderwijs.
Stichting Lodewijk de Raet werd bij Koninklijk Besluit van 14 oktober 1952 opgericht als instelling van openbaar nut. In de oorspronkelijke statuten lezen we: “De Stichting Lodewijk de Raet heeft tot voorwerp het beheer en het bestuur van een instelling voor volksopleiding en studie, die aan volwassen Vlamingen, met het oog op de ontplooiing van hun volkskracht, de vernieuwing van de volkscultuur en het ontwikkelen van hun besef van samenhorigheid, gelegenheid tot vorming en tot bezinning wil verstrekken, ten aanzien van culturele, maatschappelijke, economische en staatkundige problemen in de geest en volgens de methode van de volkshogescholen.”
Dat (Scandinavische) idee van volksontwikkeling werd door de initiatiefnemers van Stichting Lodewijk de Raet een halve eeuw later overgenomen, in een maatschappij getekend door de Tweede Wereldoorlog, Vlaamse achterstand en ideologische verdeeldheid in het kader van de schoolkwestie.
Het was de betrachting van de oprichters Maurits Van Haegendoren en Max Lamberty om in deze context een ontmoetingsforum te creëren waar, over de bestaande breuklijnen heen en dwars door de structuren van de verzuiling, katholieken én vrijzinnigen zouden samenkomen om een dynamiek te ontwikkelen naar een Vlaamse culturele en economische gemeenschap.
Stichting Lodewijk de Raet bood van in het begin een alternatief, pluralistisch overlegmodel. Zij was op dit vlak een voortrekker.
Maurits Van Haegendoren (Leuven, 1903-1994) was historicus, archivaris bij het Algemeen Rijksarchief, later professor aan het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Brussel, en in de jaren 1968-1977, na zijn ontslag uit Stichting Lodewijk de Raet, ook gecoöpteerd senator voor de Volksunie. Van Haegendoren had voordien al het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts opgericht. En reeds in 1950 startte hij de eerste volkshogeschool in Vlaanderen.
De tweede initiatiefnemer was Max Lamberty (Brussel, 1893-1975) – een neef van Lodewijk de Raet – die na een laattijdig doctoraat in de sociale wetenschappen, hoogleraar sociologie werd aan het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen, later aan de Koninklijke Militaire School en in 1962 medeoprichter en voorzitter werd van het Centrum voor Andragogisch Onderzoek voor de studie van volwassenenvorming en cultuurbeleid.
Van Haegendoren was katholiek, Lamberty was vrijzinnig. Ze slaagden erin om markante figuren uit de twee levensbeschouwelijke kampen in hun bestuur te krijgen – een huzarenstuk in die tijd. Een ding is duidelijk: Van Haegendoren had van in het begin reeds een concept in zijn hoofd wat een volkshogeschool in en voor Vlaanderen moest en kon worden, en hij wist de medewerkers te vinden en te motiveren die hem daarbij konden helpen. Max Lamberty was de partner die hij nodig had om de zaak politiek en ideologisch rond te krijgen. Ze konden o.m. Herman Baeyens in het bestuur betrekken. Die kende vele Vlaamse bedrijfsleiders en zorgde voor een orthodox financieel beleid dat duurzaamheid gaf aan de organisatie.
De Jaren ‘50: de pioniersfase
Tussen de ontmoeting van beide oprichters op het Algemeen Vlaams Congres van 1949, de oprichting van de vzw Vlaamse Volkshogeschoolcursussen door Maurits Van Haegendoren en de eerste volkshogeschoolcursus in augustus 1950 te Hofstade ligt nauwelijks een jaar.
Tweeëneenhalf jaar later, toen Stichting Lodewijk de Raet werd opgericht, eind 1952, organiseerde Van Haegendoren met zijn eerste cursusleiders reeds 16 residentiële cursussen van een week, 16 studieweekeinden en 3 studiereizen voor een totaal van 149 cursusdagen en 1.713 deelnemers.
Een enorme krachttoer met als doel financiële middelen te werven, te kunnen investeren in het eerste administratief personeel en kantoorruimte en vrijwillige cursusleiders en sprekers te kunnen motiveren, terwijl er van een overheidsbeleid voor volksontwikkelingswerk en subsidies in 1950 nog lang geen sprake was.
De hele jaren vijftig werkten ze op dit elan verder.
De jaren ’60: de eerste professionele uitbouw
Het secretariaat verhuisde in 1964 van de Coudenberg (in Brussel) naar de Kanselarijstraat wegens de toename van het aantal activiteiten en personeelsleden.
Dit was een gevolg van de systematische uitbouw van de regionale werking. In ieder arrondissement werd een regionaal comité opgericht van mensen uit verschillende maatschappelijke sectoren (gemeentebesturen, onderwijs, culturele, sociale en economische organisaties, e.a.) die bereid waren Stichting Lodewijk de Raet te helpen om studieweekeinden over algemene thema’s te organiseren en zelf ook studiedagen te houden over streekproblemen. De eerste waren gericht op het bereiken van een mentaliteitsverandering, de laatste waren bedoeld om het pluralistisch samenwerken voor de oplossing van streekproblemen te stimuleren.
In de jaren 50 kon Stichting Lodewijk de Raet al op toenemende sympathie en steun rekenen van mensen uit allerlei kringen die inzagen dat het wegwerken van de Vlaamse achterstand en achterstelling slechts kon ongedaan gemaakt worden door meer dialoog, verstandhouding en samenwerking.
De wet op de regionaal-economische ontwikkeling (1958), de wet op de Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw (1960), de strijd voor de culturele autonomie met als eerste stap een minister voor Nederlandse Cultuur, waren krachtige impulsen om de opkomende Vlaamse generaties te motiveren voor maatschappelijke vernieuwing.
De oprichting van de regionale comités bleek geen probleem. In enkele jaren tijd had Stichting Lodewijk de Raet 27 regionale comités met gemiddeld een 15-tal leden.
Tevens werden de residentiële cursussen uitgebouwd. De programmering werd toevertrouwd aan de besturen of stuurgroepen van het Centrum voor Creatief Werk en Spel (vooral gericht op vernieuwing van onderwijs en jeugdwerk), het Kadercentrum voor Cultureel Werk, gericht op kadervorming voor het sociaal-cultureel werk met volwassenen, en de Europese Volkshogeschoolreizen opgevat als ‘reizende volkshogeschool ter ‘Kennismaking met Land, Volk en Cultuur’ met ook Landbouwreizen verzorgd door het Agrarisch Comité.
Ook de cursussen ‘Bedrijfskadervorming’ kregen een eigen stuurgroep. Deze interne decentralisatie ondersteunde de kwalitatieve en kwantitatieve uitbouw. Het Centrum voor Andragogisch Onderzoek werd als vzw in 1963 opgericht in samenwerking tussen Stichting Lodewijk de Raet en enkele hoogleraren en hoge ambtenaren, met het doel om onderzoek op te zetten over volwassenvorming en sociaal-cultureel werk. De werkleider van dit Centrum, Renaat Roels, volgde in 1968 Maurits Van Haegendoren op toen die senator werd voor de Volksunie. Renaat Roels was doctor in de sociale wetenschappen, verbonden aan de VUB. Hij bleef voorzitter van de Stichting tot 1998.
De jaren ‘70: ontplooiing, emancipatie, democratisering
Stichting Lodewijk de Raet bereikte als organisatie een zekere maturiteit. Maar de sterk veranderende maatschappelijke context en het nieuwe cultuurbeleid van de prille Vlaamse overheid nopen de Stichting tot heroriëntering en herstructurering.
De maatschappij onderging in die jaren een grondige verandering. Na de gouden jaren ‘60 brak in 1974 een economische crisis uit die tien jaar lang zou duren. De hoge inflatie van die jaren maakte de regionale werking steeds duurder.
Het is tijd voor maatregelen die de efficiëntie en effectiviteit van Stichting Lodewijk de Raet moeten bewaren en versterken.
Alle medewerkers van de Stichting, vrijwilligers en beroepskrachten, worden opgeroepen tot een
Om meer maatschappelijk effect te bereiken wordt het werken aan maatschappelijke doelstellingen, vastgelegd in een eerste vijfjarenplan, toevertrouwd aan projecten onder leiding van een eigen stuurgroep en een stafmedewerker. Die projecten komen in de plaats van de afzonderlijke vzw’s, waardoor het administratief werk vereenvoudigt, de besluitvorming versoepelt en de efficiëntie verbetert.
Op landelijk vlak wordt gewerkt met nieuwe werkvormen en meer actiegericht. Dat komt ook ten goede aan de regionale comités. De projecten
Maar het is het overheidsbeleid dat bepalend zal zijn. De eerste minister van Nederlandstalige Cultuur werd
In 1974 begon de volgende minister van Nederlandstalige Cultuur - Rika De Backer - met de voorbereiding van een decreet voor erkenning en subsidiëring van verenigingen en instellingen voor sociaal-cultureel vormingswerk met volwassenen. Maar de economische crisis schoof dit op de lange baan. Inmiddels waren de grote lijnen van het ontwerp van decreet bekend geraakt en nieuwe initiatieven begonnen er zich op voor te bereiden. Zo wist men dat het decreet het werken met langduriger cursussen sterk zou aanmoedigen. Stichting Lodewijk de Raet besloot dan ook in zijn vijfjarenplan 1975-1979 samen met de regionale comités vijf provinciale volkshogescholen op te richten. Die zouden zich toeleggen op enerzijds ‘basiscursussen algemene vorming’ in reeksverband met de bedoeling een breder publiek te bereiken. Anderzijds zouden zij de begeleiding van de regionale comités op zich nemen.
Het decreet over het sociocultureel werk van 1978 nam een valse start. Door de lage drempel van 1.000 vormingsuren werden meer nieuwe vormingsinstellingen erkend dan verwacht, zonder dat daar voldoende geld voor was. In 1980 besloot minister Rika De Backer geen bijkomende aanwervingen van personeel meer te subsidiëren.
Voor Stichting Lodewijk de Raet betekende dit dat alle vijf regionale volkshogescholen werden erkend, maar ook dat het aantal gesubsidieerde stafmedewerkers beperkt bleef tot twee. Die bleken met het realiseren van 1.000 vormingsuren de handen vol te hebben en de ondersteuning van de regionale comités er niet bij te kunnen nemen. Zo kwam aan de werking van die comités een einde, tot grote ontgoocheling van de vele vrijwilligers.
Dat betekende evenwel niet het einde van de inspanningen van Stichting Lodewijk de Raet op het lokale vlak. Het project ‘Gemeente en Participatie’ werd uitgebreid. De aandacht verschoof van de streeksamenleving naar het gemeentelijke vlak, met het stimuleren van de oprichting van gemeentelijke adviesraden en van andere vormen van beleidsinformatie en inspraak. De Stichting begon met de begeleiding van gemeentelijke culturele raden. Het model werkte aanstekelijk en de volgende jaren zag men de oprichting van vele Jeugdraden, Sportraden, Raden Derde Leeftijd, milieuraden…
In 1973 slaagt de Stichting erin om een in het groen gelegen gebouw te huren van de gemeente Kessel-Lo en dat als residentieel volkshogeschoolgebouw onder de benaming ‘De Bron’ in te richten. Het aantal internaatscursussen was in 1973 gestegen tot 72 en een eigen accommodatie hiervoor was onontbeerlijk geworden.
In 1978 koopt en renoveert zij ook een gebouw in Schaarbeek met voldoende ruimte voor de administratieve en educatieve staf en met geschikte ruimten voor vergaderingen en cursussen.
DE JAREN ‘80: DE GENERATIEVE PERIODE
Vanuit Stichting Lodewijk de Raet ontstaan er zeven zelfstandige vormingsinstellingen.
Na de Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie worden tussen 1979 en 1982 de vijf regionale volkshogescholen als zelfstandige vormingsinstellingen erkend. In 1983 wordt De Wakkere Burger verzelfstandigd. Om de communicatie en coördinatie tussen de moeder-instelling en haar zelfstandig geworden kinderen te bevorderen, wordt in 1986 het Samenwerkingsverband Stichting Lodewijk de Raet opgericht.
Ongetwijfeld was deze confederatieve structuur een dure aangelegenheid, maar zij verzekerde wel meer stabiliteit voor de jonge vzw’s en tevens betere aanpassing aan de verscheidenheid van de regio’s. De pogingen tot samenwerking op landelijk vlak hebben evenwel geen blijvende resultaten opgeleverd.
Vzw De Wakkere Burger was de voortzetting van het project ‘Gemeente en Participatie’ van de jaren ’60-‘70 die culmineerde in de voorbereiding van de gemeenteverkiezingen van 1982.
Deze vzw ontplooide een dynamische werking rond de begeleiding van gemeentelijke adviesraden, van informatie- en inspraakprojecten. Tevens droeg de vzw door haar tijdschrift Ter-Zake, overige publicaties, studiewerk en studiedagen, bij tot de theorievorming over Openbaarheid van Bestuur en een burgergericht gemeentebeleid.
Het onderwijsproject werkte aan beleidsgerichte colloquia en steeds meer in de scholen gesitueerde studiedagen en teambegeleiding. De deskundigheid van de staf creatieve expressie kwam tot uiting in de systematische opleidingen en methodiektrainingen op gebied van dans- en bewegingsexpressie, spelmethodiek en drama. De eerste cursussen op gebied van taalvorming en creatief schrijven wijzen op een blijvende vernieuwingsdrang.
In de tweede helft van de jaren 80 werd reeds duidelijk dat de Stichting aan een grondige bezinning toe was over de oriëntatie van haar landelijke werking. In het derde vijfjarenplan 1985-1989 werd daarom voorgesteld haar door de statuten opgelegde functie van pluralistisch Gesprekscentrum over belangrijke maatschappelijke problemen en beleidskeuzen opnieuw te activeren. Het opzet werd echter te ambitieus beoordeeld in verhouding tot de beschikbare middelen en staf. Het werd uiteindelijk wel aanvaard nadat het beperkt werd tot de organisatie van landelijke colloquia, zonder plaatselijke gespreksgroepen.
De jaren ’90: voortgezette aanpassing aan de postmoderniteit en het steeds wisselende overheidsbeleid
In deze jaren breken de maatschappelijke en culturele veranderingen volop door. Op economisch gebied worden zij aangeduid met ‘Thatcherisme’ en ‘Reaganomics’ (privatisering van overheidsdiensten, deregulering, globalisering), op technologisch gebied met de ‘ICT-revolutie’ (geïnformatiseerde productie, telecommunicatie, internet). Op sociaal en cultureel gebied volgt individualisering, schaalvergroting, vermarkting, mediatisering, uniformisering van cultuurgoederen…
Dit nieuwe denken dringt het overheidsbeleid binnen. Het sociaal-cultureel vormingswerk moet zijn maatschappelijk nut bewijzen met cijfers. Het tanende verenigingsleven wordt bijna uitsluitend als een verzuilingsmechanisme bekeken, vorming moet op individuele ontplooiing gericht zijn. De kunstensector krijgt de voorkeur want de massale zichtbaarheid is aantrekkelijk voor reclame en sponsoring en als glijmiddel voor economische citymarketing en internationale promotie.
In 1995 wordt het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel werk aangenomen. De erkenningsvoorwaarden voor de vormingsinstellingen worden strenger: voortaan gelden 3.000 i.p.v. 1000 vormingsuren. Deze schaalvergroting heeft tot gevolg dat de vijf provinciale volkshogescholen van de Stichting (met een productie van 1.000 tot 1.500 vormingsuren) niet meer als autonome instellingen kunnen erkend blijven. Zij fuseren daarom opnieuw met de moeder-organisatie.
Zes maanden later besluit een nieuwe minister, Luc Martens, dat er onvoldoende geld is om dit decreet te kunnen realiseren en besluit hij de subsidiebedragen van de instellingen te bevriezen op het niveau van het jaar 1994. Deze toestand blijft gelden tot en met 2002, met voor de Stichting een verlies van vele miljoenen frank tot gevolg.
Toch ging het Gesprekscentrum nog enkele jaren door met het organiseren van landelijke colloquia. Het colloquium over ‘De Derde Fase van de Staatshervorming’ met deelname van een keurschaar van hoogleraren en met de meest vooraanstaande politici werd door de toenmalige Senaatsvoorzitter F. Swaelen van historische betekenis beschouwd. Maar in 1995 diende de werking van het Gesprekscentrum toch stopgezet.
In 1993 moest de Stichting ook haar residentieel gebouw De Bron te Leuven opgeven.
Het Onderwijsproject was zeer succesvol in deze periode met de colloquia over onderwijsbeleid en de cursussen ‘navorming van leerkrachten’.
Ook de deelstaf ‘Kunstzinnige Vorming’ hield goed stand. De sector ‘creatief schrijven en taalvorming’ kende veel succes. Vernieuwend werkte de combinatie van het creatief schrijven met biografie als vormingsmethode.
Eenzelfde vernieuwing kwam tot uiting in de sector van de cursussen Voorbereiding op Pensioen die verruimd werd met cursussen levens- en loopbaanplanning. De dienst Mens Groep Organisatie (MGO) ontwikkelde een specialisatie inzake ‘Leiding geven’ en nieuwe cursussen die aansluiten bij maatschappelijke en culturele veranderingen in de relationele sfeer en in de werksfeer van social-profit organisaties.
Uit deze voorbeelden mag blijken dat voortdurende bezinning over de eigen werking en het bezig zijn met vernieuwing in het vormingswerk ook kan zonder een bureaucratisch systeem van kwaliteitszorg.
DE JAREN 2000: EEN VERPLICHTE INPERKING EN DE HEROPSTANDING
In 1999 kondigde minister van Cultuur Bert Anciaux een grondige herziening van de sector aan en een volledige vervanging van het decreet van 1995. Deze decretale reorganisatie wilde de kwaliteit van het sociaal-cultureel vormingswerk verhogen door strikte beleidsplanning en evaluatie in ruil voor meer middelen. Dat werd de grote zorg voor de nieuwe voorzitter van Stichting Lodewijk de Raet, Karel Van Goethem, die in 1998 de fakkel overnam van zijn zeer invloedrijke voorganger Renaat Roels. Van Goethem was beleidsmedewerker op het rectoraat van de Universiteit Antwerpen.
Het brede pionierswerk van Stichting Lodewijk de Raet werd decretaal verankerd in 13 regionale volkshogescholen, Vormingplus genaamd.
Quasi alle medewerkers van Stichting Lodewijk de Raet stapten over naar die regionale ‘Vorming-plus’-centra. Slechts 2,5 VTE educatieve medewerkers bleven bij de Stichting, die zich genoodzaakt zag een Gespecialiseerde Vormingsinstelling te worden voor de subsidiërende overheid, rond één thema. Ze kreeg van minister Paul Vangrembergen twee jaar de tijd om zich te specialiseren en profileren rond ‘functionele vorming m.b.t. sociale participatie in het kader van actief burgerschap’, omdat dit thema aansloot bij een deel van de vroegere activiteiten rond participatiebevordering en persoonsontwikkeling.
Ze werd erkend en betoelaagd voor 1.750 vormingsuren. De andere activiteiten van Stichting Lodewijk de Raet – zoals de kunstzinnige vorming, het onderwijsproject, het gesprekscentrum, de educatieve reizen – werden niet langer betoelaagd.
Een ander gevolg was dat Stichting Lodewijk de Raet zich verplicht zag om haar eigendom aan het Liedtsplein in Brussel-Schaarbeek te verkopen en alle personeel te concentreren in haar nieuwe accommodatie in Gent, waar voorheen haar Oost-Vlaamse volkshogeschool huisde.
De terugkeer, in 2005, van een oud-medewerker als nieuwe directeur gaf uitzicht op een nieuwe start.Yves Larock zag het zitten om de Stichting terug op de rails te brengen binnen het nieuwe en beperkende decretale kader. In het Beleidsplan 2006-2009 werd het thema ‘sociale participatie in het kader van actief burgerschap’ verdiept en omgezet in operationele doelstellingen. Daardoor slaagde Stichting Lodewijk de Raet erin haar vormingsuren uit te breiden tot bijna 2.750 in 2008.
De nieuwe voorzitter, Herman Lauwers, een voormalig parlementslid, erfde in 2008 dus een Stichting in volle transitie. Haar actieterrein beperkte zich niet tot de traditionele cursussen, maar verlegde zich deels naar niet-gesubsidieerde vormingsdoelstellingen: participatievaardigheden en -processen op maat van organisaties, overheden, instellingen, bedrijven. Deze verbreding was niet enkel financieel noodzakelijk, maar beantwoordde ook aan de verschuiving van de vraag naar vorming, training en begeleiding ‘in vitro’ naar ‘in vivo’: van de cursusplek naar het concrete veld, van het individu naar de groep, de vereniging, het bedrijf, het woonblok, de gemeenschap.
Na die eerste volledige beleidsperiode (2006 tot 2010) onder het nieuwe decreet kreeg Stichting Lodewijk de Raet een zeer waarderend evaluatierapport van de Vlaamse Overheid.
Van 2010 naar 2020
De viering van het 60-jarig bestaan in 2012 verliep in een optimistische sfeer. De Stichting had de derde decretale hervorming van het sociaal-cultureel volwassenenwerk overleefd. De medewerkers presteerden vlot meer dan 2.000 vormingsuren in het moeilijkere en intensievere segment van procesbegeleiding, groepsdynamica en ‘cocreatie’, waarbij met alle betrokkenen gezocht wordt naar een antwoord op complexe vragen of problemen. De educatieve medewerkers specialiseerden en vormden zich in het begeleiden van mensen en groepen in veranderings- en beslissingsprocessen, interculturele dialoog, conflictbeheersing… altijd met het oog op participatiebevordering en cocreatief handelen.
Er bleef echter een dubbel probleem. De subsidies volgden geenszins de stijging van personeelskosten en informatica; en daarbovenop volgden de subsidiecriteria geenszins de gewijzigde omgeving van het intensieve vormingswerk waarin veel minder vraag is naar persoonlijke ontwikkeling in cursusverband en veel meer vraag naar procesbegeleiding in reële werk-, woon- of organisatiecontexten.
Op voorstel van de medewerkers besliste de Raad van Bestuur in 2013 om die gespecialiseerde vormingsactiviteiten een andere roepnaam te geven, die een bredere markt zou kunnen aanspreken. Dat was enerzijds een noodzaak, maar het was ook een statement, een publiek standpunt: ook in overheidsinstellingen, bedrijven, onderwijs, ziekenhuizen, e.a. is ‘cocreatie’ een vorm van organisatievoering die de instelling ten goede komt door breed gedragen beslissingen over verandering. Na een breed consultatieproces kwam “Kwadraet” uit de bus.
Het beleidsplan 2016-2020 van Stichting Lodewijk de Raet stond bol van transformaties: meer specialisatie in vorming omtrent cocreatie (train de trainers), meer klemtoon op begeleiding van organisaties bij complexe uitdagingen, actief op zoek gaan naar opdrachten voor begeleiding van cocreatieve processen met lokale overheden, wijken, buurten en de architectuur van de Stichting aanpassen aan die scherpere identiteit.
In 2018 werd vzw Schakel geïntegreerd. Dit ‘Centrum voor cocreatie’ was vooral actief in Oost- en West-Vlaanderen, met een focus op lokale projecten.
Op die manier werden er drie gespecialiseerde clusters afgebakend:
- KWADRAET gespecialiseerd in persoonlijke vorming en groepsbegeleiding omtrent en via cocreatie
- SCHAKEL gespecialiseerd in lokale cocreatieve projecten
- ACTIEF NA PENSIOEN (ANP) waaronder VOORBEREIDING OP PENSIOEN (VOP) gespecialiseerd in cocreatieve seminaries voor vorming na een maatschappelijk actieve levensfase.
Elke cluster is verantwoordelijk voor communicatie, deelnemerswerving en opdracht-contracten, met een jaarlijks financieel plan. Vertegenwoordigers van de clusters worden uitgenodigd door de Raad van Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de Financiële Commissie.
Op die manier wil Stichting Lodewijk de Raet cocreatie en principes van zelfsturing integreren in haar eigen werking.
Het visitatieverslag van de overheid in 2018 was weliswaar positief, maar met haar aanbevelingen legde het bloot hoezeer de Stichting moest vechten om haar opdracht en werking in te passen in het raamwerk van een Gespecialiseerde Vormingsinstelling volgens het decreet van 2003.
De vierde decretale reorganisatie van het socio-cultureel werk biedt nieuwe kansen. Voor de Stichting wordt het strikte kader van erkende cursus-uren vanaf 2021 verlaten. Zij kan haar betoelaging voortaan motiveren vanuit een bredere maatschappelijke opdracht als facilitator en versterker van burger-betrokkenheid, gemeenschapsvorming en samenlevingsopbouw.
Herman Lauwers, 2019
Meer weten?
De werkgroep mondelinge geschiedenis documenteerde de geschiedenis van Stichting Lodewijk de Raet aan de hand van teksten en geluidsfragmenten. Doorheen 11 thematische hoofdstukken en de bijhorende interviews krijg je zo een beeld van de boeiende en rijke geschiedenis van de organisatie.Via Borstbeeld Lodewijk de Raet lees je meer over het overdragen van het borstbeeld van Lodewijk de Raet in 2014.